Over een smal paadje reed Lerris met zijn kar. Op de wagen stond iets. Het was verpakt in dikke lappen katoen en zeil. Onder die doeken en zeilen stond een bureau.
Het bureau was van kersenhout gemaakt. Eraan zaten geen scherpe randen, alles was afgerond. Op de zijkant was een grote "F" uitgesneden. De rest van de versieringen waren hier en daar wat krullen, maar verder simpel.
Voor de kar liep een bergpony, deze heette Gairloch. Het temperament van Gairloch was erg wisselvallend.
Tegen vreemden kom Gairloch agressief reageren.
Lerris reed rustig door, met zijn staf bij de hand, Gairloch blies af en toe, want Gairloch hield niet van een kar voorttrekken.